30 jaar lesgeven, 30 lessen, les 3: trainen en testen

De derde les van meer dan 30 jaar lesgeven gaat over de drie omgevingen van onderwijs in geweldbeheersing. Dit op basis van een vrije persoonlijke interpretatie van het werk van politie wetenschapper en vechtsport trainer Mario Staller. Ik heb de drie omgevingen vaak door elkaar gehaald maar ga meer investeren in de tweede leeromgeving: de test zone

Een levend lab waar continu ‘hypotheses’ (kennis en vaardigheden) worden uitgedaagd door trainers en deelnemers. Waar data worden verzameld over het effect van technieken, tactieken en persoonlijke vaardigheden. Een omgeving die de brug is tussen training en praktijk en die elke trainer en elke deelnemer als een echte wetenschapper kan gebruiken met als doel een evidence based onderwijs in geweldbeheersing. Om een kort verhaal langer te maken neem ik een lange aanloop en kom halverwege op de test-zone terug. Eerst iets over testen en trainen en de drie omgevingen.

Testen en trainen en mijn drie fouten

Testen en trainen heb ik het grootste deel van mijn docent/trainer carrière in het domein van geweld beheersing door elkaar gehaald.

Ten eerste door in de training een ‘testcultuur’ te creëren waardoor deelnemers niet meer konden leren en experimenteren. Het gevoel dat je continu beoordeeld wordt en het nooit goed genoeg is. Waar je steeds op je fouten wordt gewezen en je in plaats van in de zone van naaste ontwikkeling in de zone van paniek terecht komt. Een vrouwelijke rechercheur vertelde me ooit: ik heb het gevoel nog nooit wat goeds gedaan te hebben tijdens de training. Ik sta stijf van de stress en durf niks te proberen. Van goed leren geen sprake.

De tweede fout was door testen helemaal uit te bannen waardoor er geen reality check meer was. Vanwege fysieke en psychologische veiligheid en positief coachen ging ik over tot het verbannen van alle risico en ‘druk’ waardoor deelnemers pas op straat hun eerste ‘tik voor hun hoofd’ kregen. Ik knuffelde de deelnemers ‘dood’. Goed gedaan zei ik zelf terwijl ik diep van binnen wist dat ik de lat echt te laag had gelegd. Van goed leren geen sprake.

Een derde fout was testen te verwarren met toetsen. Toetsen om af te rekenen. Summatieve toetsen. Gehaald of niet gehaald. Niet ten dienste van leren. Geen relatie met leren en praktijk. Hierdoor werden deelnemers niet intrinsiek uitgedaagd maar ze sprongen met hoge stress door een hoepel.

De drie omgevingen

Politie wetenschapper en vechtsporter Mario Staller hielp mij even terug te gaan naar de basis door zijn plaatje van de ‘drie omgevingen’: de criterium omgeving (praktijk), de leeromgeving (training) en de testomgeving (representatieve scenario’s en simulatie). Voor nu wil ik er drie elementen uithalen.

1. De leeromgeving is een andere omgeving dan een testomgeving

Deelnemers moeten weten of ze in een leer of testomgeving zijn. Haal je ze door elkaar heen dan heb je kans dat er minder geleerd wordt. In een leeromgeving staat leren en ontwikkelen centraal. En daar hoort ook uitproberen en verkennen bij. De grenzen van je kennis en kunde opzoeken. Eens wat anders proberen. Je minder ontwikkelde vaardigheden eens uitproberen (zie ook de scherpschutters podcasts met Wendy Dorrestijn). Dat doen deelnemers alleen als ze niet afgerekend worden door elkaar of door de trainer. Afrekenen gebeurt niet alleen door formele beoordelingen maar ook door de feedback die trainers geven. Door de blikken die uitgewisseld worden. Leren, exploreren, je grenzen opzoeken…dit gebeurt alleen als de leeromgeving veilig en fun is. Als stralend falen mag en experimenteren toegejuicht wordt.

Tussendoortje: het ‘verborgen curriculum’: het proefschift van Jeroen Koekoek (CALO) laat zien dat het gedrag van deelnemers aan (beweging) activiteiten voor een belangrijk deel buiten ons trainers om plaatsvindt. Deelnemers kijken naar elkaar en vinden wat van elkaar en dat kan een groot effect hebben op het al of niet (durven) leren. Trainers, zie je wat er allemaal tussen deelnemers gebeurt als ze in een groep een auto procedure moeten uitvoeren? En hoe zou dat voelen als het net iets te hoog gegrepen is voor een bepaalde deelnemer? En welke sociaal-emotionele dynamieken spelen er als je wat ouder en strammer bent en iedereen kijkt hoe je over een kast heen moet springen? En kijk ook eens goed wie met wie samen gaat oefenen en welke sociale dynamieken daarbij onzichtbaar spelen. Buiten jouw les om gebeurt er mogelijk meer dan het hele effect van jouw interventies. Goed kijken dus.

Als docent is het belangrijk oog te hebben voor deze verborgen dynamieken in je les die mogelijk meer effect hebben dan onze leerinterventies. Hoe? Praat eens met de deelnemers. Observeer hoe ze met elkaar interacteren. Lees erover, bijvoorbeeld welke rol eigen vaardigheid speelt in het wel of niet met andere deelnemers effectief te willen trainen.

2. De test zone,

Hier zie ik grote winst. In ieder geval voor mijn eigen onderwijs. Voor deelnemers en trainer persoonlijk. En voor evidence based training geweld beheersing! Het kan niet zo zijn dat een dokter, fysio en het onderwijs evidence based werken en de beroepsgroep geweldbeheersing niet.

Evidence based training geweldbeheersing is niet iets van universiteiten. Alle deelnemers en trainers kunnen een wetenschappelijke mindset inzetten: zoek naar de beste kennis en vaardigheden, stel hypotheses op en test deze uit. Kijk wat werkt, leg het vast en deel het met de beroepsgroep.

De testzone is waar wetenschap en praktijk bij elkaar komen. Waar trainers en deelnemers inzichten uit de wetenschap testen in ontelbare experimenten. Voorbeeld: uit de wetenschap blijkt dat een agressor met mes is in X seconden bij je is. Of dat de snelheid van wapen trekken van een verdachte x seconden is. Of dat de beste manier van een ruimte betreden via directe entry is. Of dat zelfspraak helpt bij het omgaan met prestatiedruk of angst. Enzovoorts. Als trainer en deelnemer test je deze hypothese en verzamel je de data. De uitkomsten zijn verdere input voor zowel deelnemer als trainer als de kennis basis geweldbeheersing.

Vraag: welke zaken wil jij eens uit testen als trainer? Enkele ideeen:

Wat zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen in het gebruik van communicatiestrategieën in een nader te bepalen casuïstiek.  (doe eens 50 testjes)

Hoe snel zien deelnemers dienders een gevaarlijk attribuut in een voertuig? (doe eens 50 testjes)

Waar gaan de handen van deelnemers heen als ze worden aangevallen met een mes aanval en is dit tactisch handig (in 1 week plm 50 data punten)

De wetenschappelijke mindset betekent ook om buiten mijn eigen voorkeuren en bias als trainer uit te stijgen en mijn eigen opvattingen en hypotheses te allen tijde op het spel te zetten.

Klein en groot experimenteren

Testen is experimenteren. Voor deelnemers kunnen het n=1 experimenten zijn met als vraag: wat werkt voor mij? Voor het vak geweldbeheersing zijn alle experimenten samen een fundament onder onze kennisbasis. Tactieken en technieken werken niet omdat Erik Hein dat zegt maar omdat we elke dag tientallen transparante experimenten doen. Hier kunt u ze zien. Zo zou het moeten zijn.

Persoonlijke ervaring

Ooit verzamelde ik over de honderd beelden van hoe mensen reageerden op een ‘suprise’ aanval bij het betreden van een woning. Hier leerde ik veel van als trainer, ik ontdekte patronen en had als het ware mijn eigen onderzoekslab met veel data. Ik vergeleek dit met eventueel bestaande literatuur en nog belangrijker: ik deelde dit met deelnemers en we pasten het toe in de training.

Test versus leeromgeving

De testomgeving is wat anders dan de leeromgeving. Het is de omgeving waarin deelnemers de overgang maken van ‘proberen en leren’ naar voor het ‘echie’ gaan. Voor trainers is het een evaluatie voor het effect van hun training. Waar staan we en zijn we klaar voor de echte wedstrijd?

Zowel deelnemers als trainers moeten het waardevol, leuk en uitdagend vinden om de geoefende kennis en vaardigheden uit te testen. Om te kijken waar je staat, op het scherp van de snede. Onder een beetje stress en in een geloofwaardige trainingsomgeving (representatief scenario).

Test versus formatief toetsen

Je zou dit een vorm van formatieve toetsing kunnen noemen. Alhoewel er tegenwoordig vaker over formatief evalueren gesproken wordt in verband met de slechte bijnaam van ‘toetsen’.

Ik spreek toch liever van testen omdat het hier om het daadwerkelijk testen gaat van wat je kan. Omdat het woord test – en woorden doen er toe – toch die gezonde spanning oproept. En dat mag, nee moet ook. Want spanning en stress zijn juist in het echt zo cruciaal voor in het presteren.

Die spanning moet echter iets zijn waaraan deelnemers zich graag en vrijwillig willen overgeven: ze moeten het zien als een uitdaging en niet als bedreiging. Als trainer vraagt dit een goed ontwerp en een goede begeleiding. Denk aan zaken als zone van naaste ontwikkeling en differentieren. En bovenal een goed contact met de deelnemer.

Onderzoeken wat deelnemers geleerd hebben vereist timing.

Als je het dicht op de trainingsfase doet heb je kans dat je puur een oefeneffect ziet (hopelijk) en geen leer effect (duurzame verandering in gedrag).

Je wilt in een test zien of het geleerde is beklijfd (retentie) en of het terug te halen is (retrieval). Je timing van wanneer testen is dus van groot belang. Zie hierover mijn eerdere post. Over de timing van werk en trainingsvormen in bijvoorbeeld een dagprogramma is goede info te vinden in studies!

Het design van de testzone

Het voert te ver om dit grote onderwerp hier te bespreken maar een paar ideeën geef ik mee.

  • Bouw gestandaardiseerde simulaties die representatief zijn voor het werk.
  • Haal deze informatie uit onderzoek of data en als deze er niet zijn uit focus groep interviews met stakeholders
  • Bouw binnen gestandaardiseerde simulaties een grote variatie/differentiatie in zodat deelnemers op verschillende niveaus bediend kunnen worden
  • Test integrale beroepsvaardigheden waarbij het gehele proces van waarnemen, beslissen tot en met fysieke actie aangesproken wordt.
  • Heb specifiek en nadrukkelijke aandacht voor sensemaking en beslissingen nemen
  • Ontwerp valide en betrouwbare rubrics voor de beoordeling. Voor het leren is een single-point rubric ook een mooi middel.
  • Neem deelnemers mee in de ontwerpen en vraag feedback

3. Zowel de leer als de testomgeving moeten representatief worden gevoed vanuit de criterium omgeving.

Realistisch trainen is een veelgebruikte term die geen houvast biedt. Bovendien betekent realistisch trainen is niet dat deelnemers leren! Het kan zelfs zo realistisch zijn dat deelnemers overweldigd worden en helemaal niks leren. Een 30 jaar geleden deden we in mijn kickboks gym door de week oefenwedstrijden. Realistischer kon niet. Niks van geleerd want veel te overweldigend en dan laat ik mentale en fysieke blessures buiten beschouwing.  Ik heb superrealistische simulaties gedraaid maar door de hoeveelheid van prikkels (overload of te moeilijk) er weinig van geleerd.

Representatief is een betere term die aangeeft dat essentiele kenmerken uit de criterium omgeving in een training en test omgeving moeten zitten. Een voetbaltraining van 2 tegen 2 met verplicht overspelen is niet 100% realistisch maar de essentiele perceptie-actie koppeling zit er wel in. Ook blijven de fundamentele kenmerken van het voetbal spel gehandhaafd: scoren bij de tegenstander en voorkomen dat er gescoord wordt door de tegenstander. En er is nog steeds een tegenstander die informatie geeft om te reageren.

Voor trainers die meer willen

Over representatieve training heb ik eerder geschreven en ga ik niet herhalen. Een aspect wil ik wel benoemen, namelijk de actie-perceptie koppeling. Al ons motorisch handelen – in sport maar ook in politie werk – is een continue koppeling tussen perceptie en actie. Een drill zonder enige context en informatie is letterlijk een ‘mindless drill’.

Terwijl we in het echt continu aan het waarnemen-bewegen zijn en dat veranderd ook steeds. In goede training moeten deelnemers representatieve informatie kunnen waarnemen en daar op een representatieve manier op kunnen reageren. Zo valt een agressor niet uit het niets aan en zijn er pre contact signalen. En de deelnemer moet ook reële opties krijgen om te reageren op de agressor (op zijn minst alle geweldsmiddelen bij zich).

Volgens de theorie zijn er twee sleutelbegrippen die bij het selecteren van trainingsoefeningen altijd in overweging moeten worden genomen, namelijk “functionality” en “action fidelity”.

Functionality verwijst naar de mate waarin een deelnemer dezelfde informatiebronnen handhaaft in trainingen als in wedstrijden (bijv. visuele aanwijzingen) om bewegingen en beslissingen te contextualiseren. De bewegingen van de tegenstander is bijvoorbeeld een belangrijke bron van informatie voor een speler. Een stootzak heeft een lage functionality, omdat visuele aanwijzingen (perceptie-actie koppelingen) ontbreken.

Action fidelity staat voor de mate waarin de bewegingen in trainingen overeenkomen met de bewegingen in de praktijk. Als je tijdens de training in mes verdedigen vanwege veiligheid niet naar het hoofd mag slaan of kruis mag trappen is er een lage actie fidelity.

Handelen in het domein van geweldbeheersing is in grote mate het verwerken (waarnemen tot sensemaking) van veel informatie en het maken van en schakelen tussen beslissingen. Een klein deel is de fysieke handeling zelf. Het verwerken van informatie, het maken van beslissingen, het continu doorlopen van de OODA-cyclus zijn de basis ingrediënten van realistisch trainen.

Bron

Staller, M.S., Zaiser, B. and Körner, S. 2017. ‘From Realism to Representativeness: Changing Terminology to Investigate Effectiveness in Self-Defence’, Martial Arts Studies 4 , 70-77.